
Voorbij God: het zielewerk van Etty Hillesum
TRANSFORMEREN
Dit jaar wordt de honderdste geboortedag van Etty Hillesum gevierd. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog is zij een jonge Joodse vrouw. Onderduikaanbiedingen slaat ze af, want ze wil het lot van haar volk delen. Ze liet een indrukwekkend en een inspirerend dagboek na. Het leest als het dagboek van een ziel.
Door Denise de Costa
In de laatste jaren van haar leven (in de herfst van 1943 sterft ze in Auschwitz) houdt ze intensief een dagboek bij en schrijft ze tientallen brieven. Deze worden integraal uitgegeven. De laatste druk heeft de titel: Etty Hillesum. Het Werk. ‘Het Werk’, dat zijn natuurlijk die dagboeken en brieven, maar deze titel kan ook geïnterpreteerd worden als het werk dat Etty aan zichzelf verrichtte. Schrijven was haar manier van zelfontplooiing. Terwijl haar alles ontnomen wordt, ontdekt zij haar innerlijk, waar in vrijheid alles mogelijk is. Al schrijvend creëert zij dat wat zij nodig heeft: nabijheid, liefde, intimiteit. Zij gebruikt haar creativiteit ook bij het zoeken naar een God die bij haar past. Tegenwoordig zouden wij dit werk van Etty zielewerk kunnen noemen.
In Gods armen
In het begin van de zomer van 1942 ziet Etty om zich heen hoe mensen in paniek onder de deportaties uit proberen te komen. In haar dagboek noteert ze op 12 juli: ‘Ze zeggen: “Ieder, die uit hun klauwen kan blijven, moet dat proberen en is dat verplicht”.’ De familie Frank bijvoorbeeld is dan net een week ondergedoken. Ook Etty Hillesum had de mogelijkheid om onder te duiken, maar ze weigert. Haar vrienden verwijten haar onverschilligheid en passiviteit: ‘Jij geeft je zomaar over!’ Etty Hillesum is het daar niet mee eens. Ze kiest voor solidariteit met haar volk. Ze schrijft: ‘Iederéén is op het ogenblik bezig iets voor zichzelf te doen om er onder uit te komen en er moet immers toch een aantal, een zeer groot aantal zelfs, gaan? En het gekke is: ik voel me niet in hun klauwen. Niet als ik blijf en niet als ik weggetransporteerd word. Ik vind dat alles zo clichéachtig en primitief, ik kan die redenering helemaal niet meer volgen, ik voel me in niemands klauwen, ik voel me alleen maar in Gods armen en of dat nu hier aan dit verschrikkelijk dierbare en vertrouwde bureau is, of over een maand in een kale kamer in de Jodenbuurt of misschien in een arbeidskamp onder S.S.-bewaking, in Gods armen zal ik me geloof ik altijd voelen.’ De volgende dag bevestigt ze dit in een zondagsochtendgebed: ‘De mensen zeggen: “Mij zullen ze niet in hun klauwen krijgen.” En ze vergeten, dat men in niemands klauwen is, als men in jouw armen is.’
Aanwezig
Aan dit Godsvertrouwen is een heel proces voorafgegaan, een proces van vergeestelijking, zoals Etty Hillesum dat zelf noemt en dat wij nu zielewerk zouden kunnen noemen. In haar eerste dagboeken neemt God een bescheiden plaats in. Etty Hillesum noemt zijn naam wel eens; hij is aanwezig, maar op de achtergrond. In die eerste periode schrijft ze eens: ‘Vanmiddag vond ik mezelf plotseling geknield op de bruine kokosmat in de badkamer, m’n hoofd verborgen in m’n badjas, die op die kapotte rieten stoel slingerde. Ik kan helemaal niet goed knielen, er is een soort gêne in me. Waarvoor? Waarschijnlijk voor het kritische, rationele, atheïstische stuk dat er ook in me zit. En toch is er af en toe een grote drang in me neer te knielen, met de handen voor m’n gezicht en op die manier een vrede te vinden en te luisteren naar een verborgen bron in me.’ In de latere dagboeken wordt God een van de belangrijkste personages van haar dagboek: hij wordt diegene aan wie zij schrijft.
Etty Hillesum is zich sterk bewust van de spirituele weg die zij aflegt. Ze zou er wel een boek over willen schrijven, een novelle met als titel: ‘Het meisje dat niet knielen kon en het toch leerde op de ruwe kokosmat in een slordige badkamer.’
Aan het schrijven van een novelle is zij niet toegekomen, maar in de honderden dagboekpagina’s is haar spirituele groei duidelijk traceerbaar. Ze gaat daarin tegenstrijdigheden en complexiteiten niet uit de weg. Ze verdoezelt niets. Ze heeft de moed om zo eerlijk en onbevangen mogelijk haar innerlijke roerselen bloot te leggen. Dagboekschrijven heeft een meditatieve werking op haar geest. In de eenzaamheid van het dagboekschrijven vindt zij innerlijke rust. Ze keert steeds dieper in zichzelf, om uiteindelijk, op de bodem van haar ziel, God te ontdekken. De innerlijke weg van het dagboekschrijven wordt uiteindelijk een spirituele weg.
‘Via een lang en moeizaam proces, dat dagelijks verder gaat,’ schrijft Etty Hillesum, ‘kun je doorbreken tot de oerbronnen in jezelf.’ Die oerbronnen noemt ze God, zoals in het volgende fragment: ‘Het levensgevoel is zo groot en sterk en rustig en dankbaar in me, dat ik maar helemaal niet meer proberen zal het in één woord uit te drukken. Er is zo een volmaakt en volkomen geluk in me, mijn God. Het is toch weer het beste uitgedrukt met zijn [Ddc: dat zijn Spiers] woorden: “ruhen in sich”. En hiermee is misschien mijn levensgevoel het meest volkomen uitgedrukt: ik rust in mijzelve. En dat mijzelve, dat allerdiepste en allerrijkste in mij, waarin ik rust, dat noem ik “God”. Zo voel ik me, altijd en ononderbroken: of ik in jouw armen lig, mijn God, zo beschut en zo geborgen en zo van eeuwigheidsgevoel doortrokken.’
Tegenstrijdig
Zoals in het ontwikkelen van haar zelfbeeld, gaat Etty Hillesum ook in haar godsbeeld tegenstrijdigheden en complexiteiten niet uit de weg. Haar spirituele groei beschrijft ze als ‘een leven met God en in God en God in mij.’
Etty Hillesum maakt God heel klein en afhankelijk en biedt hem haar bescherming aan. Het is alsof ze zwanger is van God. Ze belooft hem veilig door de moeilijke omstandigheden te loodsen. Haar relatie met God is niet alleen verticaal, maar circulair: hij is weliswaar haar schepper, haar vader, maar zonder haar is hij niet levensvatbaar. Hij is háár schepper, zij is zíjn schepper.
Als ze God om hulp vraagt, heeft ze het gevoel dat ze iets in zichzelf aanspreekt. ‘Als ik soms ’s avonds de neiging voel God toe te spreken en heel kinderlijk zeg: “God, zo gaat dat toch niet langer met mij”, en soms kunnen mijn gebeden zeer vertwijfeld en hulpzoekend zijn, dan is het toch nét of ik iets toespreek dat er in mijzelf is, of ik een stuk van mezelf probeer te bezweren.’ Toch is deze vorm van spiritualiteit geen navelstaarderij, integendeel. Binnen- en buitenwereld zijn bij Etty Hillesum nauw met elkaar verbonden. ‘Ik geloof er niet meer aan dat we in de buitenwereld iets verbeteren kunnen, wat we niet eerst in ons zelf moeten verbeteren. En dat lijkt me de enige les van deze oorlog, dat we geleerd hebben, dat we het alléén in onszelf moeten zoeken en nergens anders.’
Zij, als Joodse vrouw, analyseert als een groot probleem van haar tijd: de haat tegen de Duitsers. Ze beseft dat dat vreemd is en ze verdedigt zichzelf: ‘Die haat vergiftigt je eigen gemoed, het is een ziekte van de ziel. Dit betekent niet dat men halfzacht staat tegenover bepaalde stromingen, men neemt stelling, men is op gezette tijden verontwaardigd over bepaalde dingen, men tracht wat inzicht te krijgen, maar die ongedifferentieerde haat is het ergste wat er is. Het is een ziekte van de eigen ziel. Haat ligt niet in mijn karakter. Zou ik in deze tijd zover komen, dat ik werkelijk ging haten, dan zou ik geblesseerd zijn in m’n ziel en moeten trachten zo gauw mogelijk genezing te vinden.’
Hygiëne van de ziel
‘Het Werk’ van Etty Hillesum is werken aan de ziel, zonder het contact met de buitenwereld te verliezen. Ze vecht tegen haar eigen slechte instincten en vat haar zielewerk treffend samen: ‘Resumerende, wil ik dus eigenlijk dit zeggen: het nazi‑barbarisme roept in ons eenzelfde barbarisme wakker, dat met dezelfde methoden zou werken, wanneer we mochten doen wat we wilden vandaag aan den dag. Dit barbarisme van ons moeten wij innerlijk afwijzen, wij mogen die haat niet aankweken in ons, omdat de wereld dan geen stap verder uit de modder komt.’
Etty schrijft hoe een verlossende gedachte als een piepjong grassprietje in een woestenij van onkruid naar boven kwam piepen: ‘En al zou er nog maar één fatsoenlijke Duitser bestaan, dan zou die het waard zijn in bescherming genomen te worden tegen de hele barbaarse bende en om die éne fatsoenlijke Duitser zou men dan niet zijn haat mogen uitgieten over een geheel volk.’ Zij noemt dit werken aan de hygiëne van de ziel. Deze gedachte is zeer relevant voor ons, in onze multiculturele samenleving anno 2014. Honderd jaar na haar geboorte kan het gedachtegoed van Etty Hillesum een grote inspiratiebron zijn voor ons actuele zielewerk.
Denise de Costa promoveerde in 1996 op Anne Frank en Etty Hillesum. Spiritualiteit, schrijverschap, seksualiteit (Uitgeverij Balans, Amsterdam 1996), geeft lezingen en workshops over Etty Hillesum. Samen met Anna van der Wel organiseert zij een Etty Hillesumreis. Meer: www.denisedecosta.nl en www.deruimtekolhorn.nl.