De Verlichte Man
Hoe het voelt om “verlicht” te zijn, kan natuurlijk alleen iemand beschrijven die verlicht is. Daar kan ik je helaas niet mee helpen! Ik ben niet verlicht. Zelf wantrouw ik ook de meesten die zichzelf wél verlicht noemen.
Werkelijk verlichte wezens zijn hier niet op deze planeet, denk ik. We zijn hier net gekomen om de ervaring van het leven in zijn volle glorie te genieten, op weg naar die verlichting, maar dit is slechts een tussenstation.
Wel kunnen we allemaal gedurende kortstondige momenten het gevoel van “verlichting” ervaren. De meeste mensen zullen dit gevoel vast kennen. Zo’n zeldzaam onverwacht ogenblik waarin alles klopt. Een moment van ultiem geluk waarin tijd en ruimte niet meer bestaat. Een moment waarin we ons verbonden voelen met het universum, en wéten dat alles één is. Een intens gevoel van overvloedig geluk, dat ook wanneer het voorbij is, in ons geheugen gegrift staat, als het beloofde land, wanneer we onze tocht door de woestijn volbracht hebben.
Ik herinner me zo’n moment, lichtjaren geleden. Het was een zachte zomeravond. Mijn vader en ik stonden in de tuin van ’t Huizeke, ons vakantiehuisje in Belgisch Limburg. Het was heel donker en boven ons was een overdaad aan sterrenpracht. Mijn vader vertelde me dat hij daar vaak had gestaan met zíjn vader. Een man die een groot gedeelte van zijn leven diep onder de grond had doorgebracht als mijnwerker. Misschien dat hij net daarom naar de sterren tuurde. Om het gevoel van immense wijdheid en ruimte te ervaren als contrast met het gangen hakken in claustrofobisch smalle mijnschachten op zoek naar het zwarte goud. Zoals elk menselijk wezen dat voor het eerst bewust kijkt naar de uitspanning van het heelal, vroeg ik: “Papa, hoe ver zijn die sterren van ons verwijderd?” Hij legde me uit dat ze zo ver weg stonden dat het voor niemand mogelijk was om binnen de duurtijd van een leven daar naartoe te reizen.
“En wat is er achter die sterren, papa?”
“Daar zijn nog veel meer sterren, minstens zoveel als er zandkorrels op aarde zijn.”
Het duizelde in mijn kleine hoofd. “En achter die laatste ster, papa, wat is daar?”
“Er is geen laatste ster. Het heelal is oneindig. Achter elke ster is nog een ster.”
“Oneindig? Wat is dat dan? Er moet toch ergens een rand zijn? Een plek waar het ophoudt?”
“Het houdt nergens op, het gaat alsmaar door en door en door.”
Er zijn maar weinig momenten dat een mens het duizelingwekkende van die gedachte op alle niveaus kan ervaren. Het gevoel van een kikkervisje in een oceaan te zijn, die onderdeel is van een grotere oceaan, die slechts een vijvertje is in een oneindige oceaan. Het besef een klein jongetje te zijn in een oneindig universum. Minder te zijn dan een zandkorrel. Maar op hetzelfde moment ervaren dat het strand alleen maar bestaat bij gratie van de aanwezigheid van elke zandkorrel. Te weten dat je klein bent en groots tegelijkertijd. Te beseffen dat je grootvader die niet meer leeft, op dezelfde plaats gezien heeft wat jij nu ziet. Te voelen dat er ooit een kind dat uit jou voorkomt een ander kind zal voortbrengen dat zal zien wat jij ziet, als jij er niet meer bent. Een piepklein maar essentieel onderdeel van het geheel te zijn. En te weten dat er aan de andere kant van die oneindigheid misschien ook een jongetje staat met zijn vader die net zo verwonderd kijkt naar de onmetelijkheid waar jij ergens bent…
Eénmaal, denk ik, heb ik een “verlicht wezen” ontmoet. In elk geval iemand die een diepe indruk op me gemaakt heeft. Ik moet 22, 23 jaar geweest zijn, dus het is inmiddels bijna 20 jaar geleden. Ik woonde in die tijd nog in Antwerpen en werkte als radioreporter voor de BRT. Ik maakte een serie uitzendingen over de symboliek en mythologie van dieren, en had een afspraak met een egyptoloog, die me alles zou kunnen vertellen over de heilige status van katten in het Oude Egypte. Hij woonde in Antwerpen tegenover het Justitiepaleis. Het was een beetje vreemde man, waarbij vooral het gele oogwit me erg opviel, en hij kon doordringend kijken.
Nadat we even gepraat hadden en ik mijn bandrecorder wilde aanzetten, zei hij: “Nee. Ik wil niet dat je iets opneemt van wat ik je ga vertellen. Het is te vreemd en niemand zal het geloven. Ik wil het wel aan jou vertellen, maar je mag het niet gebruiken voor je uitzending…”
Hoewel ik een erg ambitieuze reporter was in die tijd, die al vele mensen die eerst niet wilden, toch wist te overhalen hun verhaal te doen, voelde ik dat deze man het meende. Ik had het gevoel dat hij me iets wilde vertellen wat het belang van mijn uitzending oversteeg. Ook al frustreerde het me dat ik zonder materiaal terug naar de redactie zou gaan, wilde ik toch perse zijn verhaal horen.
Het wás inderdaad een vreemd, sensationeel verhaal dat hij me vertelde. Hij zei dat hij de gave en kennis van de Egyptenaren geërfd had, en dat hij daardoor in staat was, buiten zijn lichaam te treden. In geuren en kleuren verhaalde hij me hoe hij mensen hielp die gestorven waren en geen rust vonden. Hoe hij ze kon begeleiden hun lot te aanvaarden en de overgang te maken naar de andere kant. Ik luisterde ademloos naar hem. Hij had gelijk gehad; dit verhaal was, zeker in die tijd, niet geschikt om uit te zenden via de openbare omroep van België, maar ik was erg dankbaar dat hij mij, om wie weet welke reden, in vertrouwen had genomen.
Twee weken later zat ik ’s avonds laat aan mijn eettafel te werken in mijn appartementje. Opeens voelde ik dat ik moest opkijken, en zag ik dat de egyptoloog in mijn kamer stond. Zo reëel als toen ik hem ontmoet had, stond hij naar mij te kijken, aan de andere kant van de eettafel. Hij zei niets, maar glimlachte. Een soort van glimlach die me woordeloos vertelde: ‘maak je geen zorgen, Geert, het komt allemaal goed met jou’. Na een tijdje verdween hij weer.
Ik was hiervan diep onder de indruk, en besloot hem de volgende dag op te zoeken, om te vragen hoe dat kon, of ik gedroomd had, of hoe hij dat kon verklaren.
Tot mijn verbazing stond er een andere naam bij zijn deurbel. Ik belde aan en een mevrouw deed open aan wie ik vroeg of ik hem kon spreken.
“Nee, dat zal niet gaan” zei ze, “deze mijnheer was de vorige bewoner. Hij is een maand geleden gestorven. Wij wonen hier nu.”
Het bleek dat de man op het moment dat ik hem had geïnterviewd, volgens die mevrouw al dood moest zijn geweest, en mij dus onmogelijk in zijn appartement te woord had kunnen staan.
Hij is later nooit meer aan mij verschenen, en het is een verhaal dat ik met de nodige gêne vertel. Ik kan het niet bewijzen. Ik kan alleen getuigen dat ik weet dat ik het heb meegemaakt en dat het mij een glimp en een vermoeden gaf van hogere vormen van bewustzijn.
Geert Kimpen
Uit: “Maak goud van je leven” dat in oktober bij De Arbeiderspers verschijnt. Geert geeft zijn lezing ‘Hoe maak je goud van je leven?’ op 9 oktober in Noordwijk en op 17 oktober in Slenaken, op 15 oktober is een sabbatavond met Geert en Christine. Meer info op: www.geertkimpen.com.