
Rubberentegelgeneratie
Ik ben een echte babyboomer. Daarom zat ik in de jaren vijftig in veel te grote klassen op school, met een juf die dan nog voor de klas zat te roken ook. Als thuis het licht opeens uitviel moest je een nieuw muntje in de meter gooien. Niet dat dat een echte ramp was, want waar had je nou elektriciteit voor nodig? Voor verlichting, een stofzuiger, een radio met pick-up en een strijkbout – dan had je het wel zo’n beetje gehad. En voor een elektrische motor van Meccano of een blikken speelgoedprojector waarmee je zwart-witplaatjes op een laken kon toveren. Als het toiletpapier op was gebruikte je oude kranten. Ons telefoonnummer in Amsterdam was 40765. Bovenaan de trap stond geen hekje, dus je kon zomaar naar beneden duvelen. Mijn vader liet ons wel eens met kwik spelen, omdat dat zo leuk en zwaar rolde in je handpalm. Stopcontacten zaten vlak boven de plint en in keukenkastjes stonden allerlei gevaarlijke stoffen voor het grijpen. Ik liep meer dan een kilometer door het drukke Amsterdam naar school. En op de middelbare school in Slotervaart, gedeeltelijk ook in houten noodgebouwtjes en zelfs in een kerk, moesten we kilometers fietsen om bij het gymnastieklokaal te komen. Mijn kamertje was onverwarmd en werd daarom door mijn moeder gebruikt om aardappelen te bewaren. Ik stoeide graag met vriendjes op een onontgonnen landje, jatte spullen uit de bouw waar ik door een hond werd weggejaagd.
En was dat erg allemaal? Welnee, want je wist gewoon niet beter. Een van de meest erge dingen uit die tijd was dat ik van mijn moeder opeens geen Donald Duck meer mocht kopen. Maar al met al heb ik het gevoel dat er in mijn jeugd meer avonturen te beleven waren dan tegenwoordig. De huidige jeugd heeft gewoon veel meer van wat zijn hartje begeert, en wordt met de auto naar school gebracht omdat lopen of fietsen zo gevaarlijk is met al die auto’s op de weg. Die zal zich nooit eens een buil vallen, zich branden of een natte poot halen omdat het vlotje waarmee hij speelde kapseisde. Kortom: overbescherming van kinderen is tegenwoordig heel normaal. En natuurlijk heel voorstelbaar: het zal je eigen kroost maar zijn dat onder een auto komt, bleekwater drinkt of zichzelf elektrocuteert. De vraag is alleen: hoe ver ga je daarin? Worden kinderen van deze rubberentegelgeneratie – een term uit het prachtige artikel Terug naar de buitenlol in NRC Weekend van 18 augustus dit jaar – geen watjes als je ze aan alle kanten beschermt? Die bescherming slaat zelfs zover door dat we onze kinderen helemaal gek maken door hun leven van minuut tot minuut in te willen vullen waardoor ze vaak niet eens de kans krijgen om zich te vervelen of zelf iets te bedenken.
Zelf heb ik geen kinderen, dus ik heb makkelijk praten. Aan de andere kant kijk ik er juist daarom misschien wat objectiever tegenaan. En als ik dat doe ben ik helemaal niet jaloers op de kinderen van nu. We maken de openbare ruimte onveilig zodat ze daar niet meer kunnen spelen, stoppen ze vol met allemaal junkfood, computers en sociale media. En als ze dan een beetje raar gaan doen plempen we ze vol met Ritalin en andere medicijnen. We zijn altijd met ze bezig, gunnen hen weinig om alleen te zijn, om gewoon een beetje rond te hangen. De samenleving is daarvoor te hectisch geworden, gericht is zij is op prestatie en groei. En overal is herrie, nergens is meer stilte, en soms vraag ik me af of het überhaupt nog mogelijk is om kinderen iets als meditatie, zelfreflectie bij te brengen. Om hen te tonen dat er ook nog dingen als intuïtie en een innerlijke stem bestaan. Iets als liefde, loyaliteit, solidariteit. Natuurlijk moeten kinderen tot op zekere hoogte beschermd worden, maar ik ben zelf het levend voorbeeld dat het best een onsje minder kan. Misschien is dat zelfs te prefereren als je iets als spiritualiteit van kinderen wilt bevorderen. Want als je het avontuur in het kind doodt, hoe zal het de avonturen van de reis naar binnen dan aankunnen?