Jacob Böhme: mysticus of alchemist?
De bekende filosoof en mysticus heeft ons bijzondere literatuur nagelaten. Een korte introductie op zijn werk en leven door John van Schaik.
Door John van Schaik
Jacob Böhme (1575-1624) is een wonderbaarlijk man. Hij is de geschiedenis ingegaan als de ‘schoenmaker van Görlitz’, maar ook als de Philosophus Teutonicus, de ‘Duitse filosoof’. Die titel krijgt hij van de filosoof Hegel (1770-1827). Als hij vijfentwintig jaar oud is, krijgt hij een verlichting. Het resultaat van die verlichting is zijn belangrijkste werk Aurora. Morgen-Röte im Aufgangk. Daarmee presenteert Böhme zich als een ‘alchemistische filosoof’ in de traditie van Paracelsus (1493-1541). Het gevolg is dat hij als ‘gnostieke’ ketter veroordeeld wordt door de kerk. Böhme moet ‘ondergronds’! Dat verandert wanneer de dertigjarige oorlog uitbreekt (1618-1648). Vanaf dan schrijft hij aan de lopende band boeken. In een van deze boeken Der Weg zu Christo laat Böhme zich van zijn meest mystiek-piëtistische kant zien.
Mysticus
Na Luther en Calvijn ontaardt de reformatie al snel in een intellectueel woordenspel. De arme gelovigen krijgen geleerde preken over zich heen gestort waarmee ze niet veel kunnen. Daartegen komt verzet: het piëtisme of de Nadere Reformatie. Men zoekt een terugkeer naar de mystieke beleving. Böhme is daarin een voorman. In Der Weg zur Christo lezen we onder meer:
“O diepe liefde in de allerzoetste naam Jezus! Geef mij toch in mijn ziel begeerte. Heeft U zich daarom in de mensheid bewogen en daar Uw grote zoetigheid geopenbaard en roept U tot ons, dat wij naar U hongerig en dorstig zijn, en heeft U ons toegezegd dat U ons wilt verkwikken. Nu sper ik mijn zielsverhemelte voor U open, o allerheiligste, zoetste waarheid.”
Böhme als een vroom mysticus – dat had nog wel gegaan voor de kerk. Het probleem is dat Böhme zich niet slechts beperkt tot het traditionele mystieke corpus, maar hij wil Gods werken verklaren in termen van de alchemie en van Paracelsus. Zo wordt Böhme een ketter.
Speculatieve alchemist
Al in zijn eersteling, de Aurora, toont Böhme zich een heuse alchemist. Neem bijvoorbeeld het onderwerp ‘Van de metalen in de aarde’:
“Maar het zilver en het goud in de dode materie is slechts een donkere steen in vergelijking met de wortel van de hemelse geboorte: ik zet het alleen daarom hier uiteen opdat u weet waarvan het zijn oorsprong heeft. Omdat het [goud] het schoonste opstijgen en baren in de Heilige/Hemelse natuur is geweest, zo wordt het ook in deze wereld door alle mensen geliefd. Want de natuur heeft de mens in zijn hart geschreven dat het beter is dan alle andere stenen der aarde, maar ze heeft de mens niet haar grond kunnen openbaren waarvan het is geworden of waar het vandaan komt – wat u toch ook aan het morgenrood van de dag kunt merken. Het erts is echter veel en velerlei/alles op dezelfde manier als ook de Salliter Primus is geweest in de Natuur-Hemel bij zijn opstijgen in het licht van de liefde. Want iedere Bron-Geest (Quel–Geist) in de hemelse natuur heeft de aard en eigenschap van alle Bron-Geesten in zich, want hij wordt altijd door de andere geïnficeerd, waarvan het leven en de ondoorgrondelijke geboorte van God ontstaat, maar naar één kracht is hij primus, en dat is zijn eigen lichaam, waarvan hij zijn naam heeft. Nu heeft echter iedere Bron-Geest de eigenschap van de gehele natuur en is zijn werken in de tijd van de ontbranding van de toorn met de dood geïnficeerd en daaruit zijn uit het werken van één geest de aarde, de ertsen, de stenen en het water ontstaan. Daarom vind je ook naar iedere geest kwaliteit in de aarde, de ertsen, de stenen en het water en daarom is de aarde zo veel en van velerlei kwaliteit. Alles in de mate waarin iedere Bron-Geest met zijn instaande geboorte in de tijd der ontbranding primus is geweest. Die natuur heeft net zoals de mens zo veel geopenbaard dat hij weet hoe hij van iedere vreemde geïnficeerde Bron-Geest kan afsmelten in de vreemde Materiam, waardoor dezelfde Bron-Geest in zijn eigen primat primus blijft. Hiertoe heeft u aan het goud en zilver een voorbeeld. Je kunt het niet verder zuiver maken dan dat het goud en zilver is, het moet dan zeven keer in vuur gesmolten worden.”
Zeven stadia
Salliter Primus is ‘het eerste salpeter’, dus chemisch is het de hoofdstof van de nitraatgroep (zouten). Nitraat wordt veel gebruikt in verbindingen met lood en zilver, de twee fasen van het veredelen van de metalen die aan het goud voorafgaan. In de alchemie wordt het gezien als een van de goddelijke substanties die werkzaam zijn in de aarde. Salliter Primus representeert het huwelijk tussen hemel en aarde dat alle leven voortbrengt. Het volmaakte huwelijk in de elementen is uiteraard goud. Salliter Primus is één van de zeven Bron-Geesten die uit God geboren worden. God rust in zichzelf – de Ungrund – maar het openbaart zichzelf naar buiten toe als de barende Sophia of Heilige Geest in zeven Bron-Geesten. Dit is naar Spreuken 9:1-3: “De wijsheid heeft zich een huis gebouwd, zeven zuilen heeft zij zich uitgekapt.”
Sophia bestaat in het bijbelse Spreukenboek (8:22-30) vóór de schepping en is de uitvoerster van het werk van God. De zeven Bron-Geesten werken altijd samen (inficiëren elkaar) in hun ‘hemelse natuur’, maar ze hebben ook een eigen kracht, een eigen primus, zoals de Salliter Primus. Het voortdurende weven en elkaar doordringen is het dynamische scheppingsproces. Het zijn de kwaliteiten van het samentrekkende (koude), het bewegelijke (leven), het uitbreidende (hitte), het vluchtige (lucht), het zachte (water), het vormgevende (klank) en de verwerkelijking (vorm). Deze zeven principes komen overeen met de zeven stadia van het alchemistische proces: de Calcinatie (verbranden), de Dissolutio (oplossen), de Seperatio (scheiden), de Conjunctie (samenvoegen), de Fermentatie (gisten), de Distillatio (reiniging door verdamping) en de Coagulatio (zuiveren). Aan het einde van dit proces is de quinta essentia gevonden van een stof en dus de oorspronkelijke Bron-Geest.
Kwintessens
De quinta essentia kan men vergelijken met de kabbalistische Malchoeth of Sjechinah: het werken van God in Zijn schepping. Dan is de geest opgestaan uit de stof. Het alchemistische proces wordt wel het ‘martelen van de materie’ genoemd, analoog aan de marteling van Christus. Zoals Christus in zijn verheerlijkte lichaam opstaat uit de dood, zo staat ook de Bron-Geest op uit de materie. Dan is de ‘vreemde Materiam afgesmolten’ en komt de ‘ingeboren Bron-Geest’ vrij. Ofwel, heb je het vijfde levenschenkende element, de quinta essentia, gevonden.
Voor Jacob Böhme is het geen vraag: hij is niet mysticus óf alchemist, maar mysticus én alchemist. Als mysticus is hij op zoek naar Christus in het diepst van zichzelf. Als alchemist is hij op zoek naar de werkzaamheid van Christus in zijn schepping. Werken (als alchemist) en bidden (als mysticus) maakt samen labor-ora-torium, dat is laboratorium. Het heilige werk van de alchemie kan alleen maar gedaan worden in de plaats (torium) waar gewerkt (labor) en gebeden (ora) wordt.
John van Schaik studeerde middeleeuwse mystiek en promoveerde op het godsbeeld van de laat-antieke manicheeërs en de middeleeuwse katharen. Hij is directeur van het Origenes-Instituut en hoofdredacteur van Bres Magazine voor religie, wetenschap en gnosis. Zie: www.origenes-instituut.nl.