De Grauwsluier
Een maand lang heb ik gevoeld wat mijn broer de laatste maanden van zijn leven moet hebben gevoeld. Een maand lang ben ik in het hoofd van mijn broer gedoken. Een maand lang ben ik naar mijn gevoel mijn broer geweest. Zelfs als ik in de spiegel keek, zag ik niet mijn, maar zijn gezicht. Een maand lang heeft hij bezit van mij genomen.
Vier jaar geleden, rond Sinterklaas, kwam mijn broer met het nieuws.
“Er is iets niet goed in mijn hoofd, een tumor,” zei hij met een haast verontschuldigende glimlach.
Niemand van onze familie was werkelijk ondersteboven. Natuurlijk schrokken we, en vroegen hoe het kwam, hoe hij dat gemerkt had. “Tja, gewoon, niets ernstigs eigenlijk. Ik kon gewoon af en toe niet op een woord komen, of een zin niet afmaken. Toen ik dat aan de huisarts vertelde, raadde hij me aan toch eens een scan te laten maken.”
We deden wat iedereen doet in eerste instantie bij slecht nieuws. Ontkennen. Bagatelliseren. Zo ernstig zou het wel allemaal niet zijn. En het was niet de eerste tumor in de familie. Ook Niels, het zoontje van mijn zus, had een tumor gehad, maar dat was allemaal goed afgelopen, toch. Bange uren, natuurlijk, maar ach, die dokters, die dokters kunnen zoveel tegenwoordig.
Vier jaar later zit ik zelf bij de neuroloog. Er is een vreemd soort verlamming in mijn arm. Ik kan hem niet meer optillen, heb geen kracht meer.
“Enig idee van de oorzaak?” vraagt de jonge, knappe neuroloog die zo in een ziekenhuisserie aan de slag kan, mocht dit ziekenhuis ooit bezuinigen.
“Nou,” geef ik toe, “het is begonnen na een massage.”
“Een massage?”
“Ja, een nogal hardhandige Chinese massage. Het deed ook pijn op het moment zelf, en een paar dagen later is het begonnen.”
De knappe neuroloog grijnst en strijkt cool met zijn hand door zijn rossige haar. Het is duidelijk dat hij niets met die informatie kan. Dus worden de geijkte paden bewandeld. Het hart zou de oorzaak kunnen zijn, de longen, de zenuwbanen worden één voor één elektronisch getest. Uiteindelijk blijven alleen de hersenen over doch de arts gelooft er niet echt in.
“Maar goed,” zegt hij, “gezien je familiegeschiedenis zouden al mijn argumenten toch op je af ketsen, dus laten we maar een scan maken.”
Ik krijg een ticket voor het scanparadijs, maar moet één maand wachten.
De maand dat mijn broer bezit van me nam. Alsof er een grauwsluier over mijn hersenen werd gedrapeerd. Alsof het verdriet, dat toen 4 jaar geleden, niet diep genoeg was geweest, nu herbeleefd moest worden, door zelf in mijn broers rol, zijn angstige laatste maanden te stappen.
Ik herinnerde me het verslag van toen mijn broer na verder onderzoek opnieuw bij zijn neuroloog had moeten komen. Hij had niet alleen zijn vrouw meegenomen naar die afspraak, maar ook mijn vader. Zodat mijn vader zou kunnen onthouden wat de arts allemaal vertelde. Ik heb me vaak die afspraak proberen voor te stellen. Mijn broer met zijn vrouw, en op een derde stoel, die meestal niet te vinden is in een doktersspreekkamer, mijn vader. Ik heb me vaak het onbenullige detail afgevraagd, hoe ze die derde stoel geregeld hadden. Of dat mijn vader misschien op de onderzoekstafel was gaan zitten.
“Als je zakelijk nog iets te regelen hebt,” had de arts gezegd, “dan moet je het nu doen. Over een paar weken kan het niet meer, dan beschik je niet meer over je verstand.”
We waren natuurlijk allemaal verontwaardigd over die uitspraak van de arts. Die doodsverklaring eigenlijk. Hoe kun je iemand met zo’n mededeling naar huis sturen. Toch gehoorzaamde mijn broer en zette onmiddellijk zijn makelaarskantoor ter overname in de krant.
De arts had geen moment overdreven, bleek achteraf. We stonden versteld van de snelheid van de ziekte. Alsof de tumor explodeerde en zijn hersenen hongerig en doelbewust opvrat. Na een paar weken kon mijn broer nauwelijks nog spreken. De tumor had jongen gekregen. Het waren er drie geworden.
Terwijl de maand langzaam verstrijkt, wordt mijn hoofd zwaarder en zwaarder. Ook ik kan me vele woorden niet meer herinneren. Ik kan me zelfs gisteren niet herinneren. Alsof mijn hersenen inslapen. Ik ben vooral moe. Moe en somber en angstig. Ik kan Zonneke nu toch niet achterlaten, denk ik. Ik kan haar toch niet in de steek laten. Opvallend veel streelt ze met haar kleine handjes door mijn haar. Alsof ze mijn hersenen wil aaien. Ik kan Christine toch niet tot weduwe maken. We hebben nog zoveel te doen samen. Nog zoveel uit te zoeken. Nog zoveel dromen te bevechten. Samen ons kleine meisje groot zien worden. Maar hoe kan ik vechten voor jullie? Ik voel een voortdurende druk tegen mijn schedelpan. Ik ben rusteloos. Kan me niet meer concentreren. En moet zo vaak aan mijn broer denken, die ik langzaam maar zeker word.
Het was naïef van me geweest om aan te bieden hem nog één keer naar zijn favoriete land Zweden te rijden. Dag na dag werden zijn hersenen weg gevreten. Machteloos liggend keek hij ons aan vanuit zijn ziektebed. Wat moet hij bang geweest zijn. Geen greintje hoop. Weten dat je elke dag een stukje meer van je hersenen verliest, van wie je bent, van de persoon waar de mensen van hielden.
Het is waar dat mijn broer en ik een leven lang een moeilijke relatie hadden, en dat ook die laatste maanden die zo snel gingen ons niet werkelijk dichter bij elkaar gebracht hebben. Het was ook niet meer belangrijk. Alleen het essentiële blijft over na zo’n diagnose, een zuiver distillaat van je leven. In zijn geval: zijn vrouw. Hun liefde was immens. Het verdriet dat ze samen geen kinderen hadden kunnen krijgen, had hun zielen nog meer versmolten met elkaar. Dag en nacht zat zij naast hem. Elke seconde van leven die hij te delen had, zoog ze op in haar gruwelijke angst hem te verliezen. Achteraf denk ik vaak: we hadden die twee alleen moeten laten, met rust. Elke seconde die wij ontstolen hebben door bezoek, was een seconde minder voor hun liefde. Ik wil ook alleen nog maar met Christine en Zonneke zijn. Hun vasthouden tot het allerlaatste moment.
Ik lig onder het scanapparaat. De zuster heeft zachte handen, en verlegt mijn hoofd. Het moet heel precies, en als een hulpeloze baby laat ik haar begaan. “Je mag niet meer bewegen,” zegt ze en als een braaf, gehoorzaam en doodsbang jongetje beloof ik het.
Zo’n laatste dag van je broer vergeet je natuurlijk niet. Mijn vader die hem zo innig omhelsde, en over zijn hoofd streek. “Ga maar jongen,” zei hij, “ga maar, je hoeft niet meer te vechten, het is goed zo.” Dat brak mij. Wat een moed om als vader die het leven gegeven heeft tegen je kind te kunnen zeggen, laat maar los. Het leek mij onmenselijk. Ik reed met mijn moeder terug van het ziekenhuis toen de telefoon ging. Mijn vader meldde dat hij overleden was. Mijn moeder was stil. Praktisch was ze. Pas veel later kwam het onmenselijk gehuil van een moederdier.
“De kans dat u een tumor hebt,” zegt de jonge neuroloog, “is net zo groot als dat er ergens een vliegende giraffe in de jungle is. Je kunt het niet uitsluiten, het is een mogelijkheid, maar de kans is heel erg klein, begrijpt u?”
Met in de ene hand Christine, en in de andere Zonneke, lopen we het ziekenhuis uit. Soms heb je geen benul hoe gezegend je bent. Eén afspraak met een neuroloog kan je toekomst onherroepelijk veranderen.
Geert Kimpen
De roman ‘De Geheime Newton’ van Geert Kimpen heeft de Paravasie Award gewonnen als “Meest inspirerend boek van 2009”. Ter gelegenheid hiervan is er een midprice verschenen van De Geheime Newton (bij De Arbeiderspers) van slechts € 12,50, in plaats van € 18,95. Zie ook www.degeheimenewton.com.